-
1 iemand om de hals vliegen
iemand om de hals vliegense jeter au cou de qn. -
2 iemand om de hals vallen/vliegen
iemand om de hals vallen/vliegenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand om de hals vallen/vliegen
-
3 hals
3 [m.b.t. kledingstukken] encolure♦voorbeelden:de hals afsnijden • couper le coude hals breken • se casser le couiemand om de hals vliegen • se jeter au cou de qn.〈 figuurlijk〉 iemand om hals brengen • mettre qn. à mort〈 figuurlijk〉 iemand iets op de hals schuiven • faire endosser qc. à qn.zich een verkoudheid op de hals halen • attraper un rhumezich moeilijkheden op de hals halen • s'attirer des ennuiszich schulden op de hals halen • s'embarrasser de detteseen onnozele hals • une andouillehals over kop vertrekken • prendre ses jambes à son cou -
4 hals
1 [deel van het lichaam/van een voorwerp] neck2 [keel] throat3 [nek] nape4 [met betrekking tot kledingstukken] neck(line)♦voorbeelden:iemand de hals afsnijden • cut someone's throatiemand om de hals vallen/vliegen • throw one's arms round someone's neck3 〈 figuurlijk〉 zich moeilijkheden/problemen op de hals halen • saddle oneself with troubles/problemsweet je wat hij zich nu op de hals gehaald heeft? • do you know what he's let himself in for now?hij heeft het zichzelf op de hals gehaald • he has brought it on himself¶ 't is een onnozele hals • he/she is a simple soulzich hals over kop in iets storten • rush into somethinghals over kop verliefd worden • fall head over heels in lovehals over kop vertrekken • rush offhals over kop op de vlucht slaan • take to one's heels -
5 cou
cou [koe]〈m.〉♦voorbeelden:1 arrière, devant du cou • nek, hals〈 informeel〉 casser le cou à une bouteille • een fles opentrekken, een borreltje pakkense casser, se rompre le cou • zijn nek breken, zijn kop kosten 〈 ook figuurlijk〉couper le cou • onthoofdenserrer le cou • wurgentendre le cou • ter slachtbank geleid wordense jeter au cou de qn. • iemand om de hals vliegenêtre endetté jusqu'au cou • tot over de oren in de schuld zitten→ jambemhals, nek -
6 jeter
jeter [zĵətee]1 werpen ⇒ (naar beneden) gooien, neergooien♦voorbeelden:jeter un sourire à qn. • naar iemand glimlachenjeter bas • op, tegen de grond gooienjeter à bas, à terre • op, tegen de grond gooien1 zich werpen ⇒ springen, zich gooien♦voorbeelden:il s'est jeté contre un arbre • hij is tegen een boom aangevlogense jeter par la fenêtre • uit het raam springen→ eauv1) (weg)werpen, neergooien2) veroorzaken3) gieten [metaal]4) eruit gooien -
7 se jeter au cou de qn.
se jeter au cou de qn. -
8 Kehle
Kehle〈v.; Kehle, Kehlen〉2 〈 ambachtelijk〉groef, sleuf♦voorbeelden:jemandem an die Kehle fahren • iemand naar de keel vliegenaus voller Kehle • luidkeelssich die Kehle aus dem Hals schreien • zijn longen uit zijn lijf schreeuwen〈informeel; figuurlijk〉 das hat er in die falsche Kehle bekommen • dat is hem in het verkeerde keelgat geschoten -
9 strot
♦voorbeelden:iemand bij de strot grijpen • saisir qn. à la gorgeik krijg het niet door mijn strot • 〈 opeten〉 ça ne passe pas; 〈 aanvaarden〉 ça me reste en travers du gosier; 〈 zeggen〉 je n'arrive pas à le direiemand naar de strot vliegen • sauter à la gorge de qn. -
10 Kragen
Kragen〈m.; Kragens, Kragen〉3 〈 figuurlijk〉kraag, hals ⇒ keel, nek♦voorbeelden:3 das kann ihm, ihn den Kragen kosten • (a) dat kan zijn leven kosten; 〈 (b) figuurlijk〉 dat kan voor hem de ondergang betekenenihm platzte der Kragen • hij sprong uit zijn vel (van woede)jetzt platzt mir der Kragen • nu is mijn geduld ten eindejemandem an den Kragen fahren • iemand naar de keel vliegenes geht ihm an den Kragen • (a) zijn leven staat op het spel; 〈 (b) figuurlijk〉 het vuur wordt hem na aan de schenen gelegd -
11 sauter
sauter [sootee]2 ontploffen ⇒ exploderen, in de lucht vliegen♦voorbeelden:sauter à bas du lit • uit bed springensauter à la corde • touwtjespringensauter à la gorge • naar de keel vliegensauter au cou • om de hals vallensauter d' un sujet à l'autre • van de hak op de tak springensauter de joie • van vreugde opspringensauter en hauteur • hoogspringensauter en longueur • verspringensauter en selle • in het zadel springensauter sur qn. • bovenop iemand springensauter sur qc. • gretig op iets ingaanfaire sauter • tot ontploffing brengen, opblazenfaire sauter qn. • iemand wippenallez, et que ça saute! • vlug wat!la banque a sauté • de bank is failliet gegaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v2) ont-ploffen3) overslaan4) bespringen -
12 throat
n. keel, hals[ θroot]1 hals♦voorbeelden:take someone by the throat • iemand bij de keel grijpencut one's own throat • zijn eigen glazen ingooiencut one another's throat • elkaar naar het leven staanhis remark sticks in my throat • ik vind zijn opmerking onverteerbaarforce/ram/thrust something down someone's throat • iemand iets opdringen→ sore sore/ -
13 strot
2 [strottenhoofd] larynx♦voorbeelden:iemand de strot dichtknijpen • choke/throttle someoneiemand bij de strot grijpen/naar de strot vliegen • seize someone by the throat, fly at someone's throat〈 informeel〉 ik krijg het niet door mijn strot • 〈 letterlijk〉 I couldn't eat it to save my life; 〈 wil het niet zeggen〉 the words stick in my throat〈 figuurlijk〉 iets door de strot geduwd krijgen • have something pushed/rammed down one's throat -
14 sweep
n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger--------v. vegen; opvegen; voeren; schrijdensweep1[ swie:p]2 veger ⇒ bezem, stoffer4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn♦voorbeelden:make a clean sweep • schoon schip maken5 sweep of the eye • oogopslag, blikwide sweep • wijde draai/bochtmake a sweep • een bocht maken, draaienat one/a sweep • in één klap¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschapclean sweep • verpletterende overwinning3 beweging ⇒ stroom, golving♦voorbeelden:beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van————————sweep21 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen♦voorbeelden:sweep by/past • voorbijschietensweep down on • aanvallensweep on • voortijlensweep round • zich (met een zwaai) omdraaiensweep from/out of the room • de kamer uit stuivensweep into power • aan de macht komena wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over♦voorbeelden:sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piratensweep the dirt away • het vuil wegvegensweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen♦voorbeelden:sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand2 sweep along • meesleuren/slepenbe swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd wordenbe swept out to sea • in zee gesleurd wordena new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert
См. также в других словарях:
Glück — 1. Am Glück ist alles gelegen. Frz.: Il n y a qu heure et malheur en ce monde. Lat.: Fortuna homini plus quam consilium valet. 2. Bâr d s Glück hat, fürt di Braut hem. (Henneberg.) – Frommann, II, 411, 141. 3. Bei grossem Glück bedarf man gute… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mund — 1. A Müs as iar sat üsh a Uugan. (Nordfries.) – Johansen, 58. Der Mund ist früher satt als die Augen. 2. Alles im Munde, in den Händen nichts. Frz.: Il a dit cela de bouche, mais le coeur n y touche. – Il ne dit ou promet que des lèvres. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon